T: K. Wecker
NT: H. v. Veen
M: E. v.d. Wurff




Jezus Jan
jaar: 1996

Jezus Jan
toen ik je daar zo zag liggen,
zo ver weg
achter die ruit,
net een leven te ver,
dacht ik: het moest wel zo aflopen.

Ik denk dat je het altijd zo gewild hebt.

't Is allemaal begonnen in 1969.
We hebben allebei meegelopen
voor de vrijheid en de vrede.
Met grote ogen.
Tot onze stembanden kapot waren.
En jij liep altijd voorop:
altijd een beetje eerlijker,
altijd een beetje wilder.
We hebben ze wat willen laten zien Jan;
hun de ogen willen openen.
Jij zei altijd: vrijheid
vrijheid is niet bang zijn, voor niemand niet.

Om heel eerlijk te zijn
scheten we toch wel een beetje in onze broek, Jan.
Vooral omdat er zoveel klootzakken meeliepen.
Alleen omdat er wat gebeurde.
Die zondagmiddagrevolutionair die zijn vrouw sloeg
als ze naar een ander keek,
maar de burgerlijke moraal verafschuwde.

't Zijn dezelfden, Jan,
die nu heel braaf hun bek houden.
Omdat het anders inregent.

Jij zei toen al: dit kan nooit lang duren;
er loopt teveel modieuze zooi bij.
Als die sjieke gasten hun sportwagens inruilen
voor een lelijke eend
dan moet er iets niet jofel zijn met de grote revolutie.

En toen heb jij het ineens op een zuipen gezet.
Geen wonder als je ziet
wat er van al die grote strijders is geworden.
Desondanks moet je doorknokken.
Doorgaan tot je er bij neervalt.
Ook als de hele wereld zich laat naaien.
Of juist daarom.

Toen ben je onbewust de echte mensen gaan zoeken.
Mensen die niet voortdurend "ja meneer"
en "tot uw dienst meneer" zeggen.
Achter in kroegen.
Bij de haven en het centraal station.
Echte mensen zijn het zeker, Jan.
Maar ik heb je gewaarschuwd.
Uitkijken bij die gasten.
Dat zijn de geslagenen;
en wie voortdurend geslagen wordt,
die slaat een keertje terug.

Maar jij was niet bang. Ik ken je toch:
Mij? Niemand doet mij wat.
Jezus Jan, klootzak, nou weet je dat niemand je wat doet.
Had je toen maar op de maan gezeten.
Of boven op een berg met je kop in de lucht.
Overal, maar niet in dat kut-café, Jan.
Ik zei nog, 's morgens: weet je wat: we nokken af.
De zee is dichtbij.
Ga een paar dagen loos, net als toen op de Mulo;
knapzak op je rug
knaak in je portemonnee.
Maar jij had er al een achter je kiezen.
En 's avonds moest je zo nodig laten zien
dat je toch nog iemand was.
De avond begon nog heel leuk;
we hebben wat geouwehoerd over vroeger.
We waren sentimenteel. 't Was gezellig.

Tot die klootzak aan ons tafeltje kwam zitten.
Die etter met die vierkante kop,
die vroeg of wij wel in militaire dienst geweest waren.
Nou, dat vonden wij natuurlijk erg grappig.
En dat hij zo blij was dat het weer zo rustig was op straat.
Zo zonder demonstraties en rooie oproer.
Dat jonge mensen weer zo verstandig waren,
dat die mariniers die rellen
zo geweldig hadden opgeruimd.
Jan, ik zag het aankomen
toen die mensen aan die andere tafeltjes
het gesprek begonnen te volgen.
Toen ze die klootzak gelijk gaven.
Je werd vuurrood. Plotseling sprong je overeind
en je schreeuwde: en nou hou jij je smoel, verrotte fascist!

't Was doodstil.
We hadden toen moeten gaan, Jan.
Maar nee hoor. Ik begrijp het wel: jij moest blijven.
En toen zijn ze aan de andere tafels
begonnen met treiteren.
Hé, verrotte rooie rothond, teringlijer.
Ga naar Rusland, communist!
Ja, dan word je gek als ze zo stom zijn.
Laat ze toch met rust, heb ik nog gezegd,
die lul kan niemand wat doen, zo'n klootzak.
Nee, zei je, ze maken, als ze de kans krijgen, iedereen af;
die jonge en die ouwe klootzakken.

En toen heeft één van die hufters z'n fles kapotgeslagen,
en is gaan staan.
Jan, stomme hond,
ik heb je bij je jas gepakt
en wilde je naar buiten sleuren.
En je hebt je losgerukt.
Vrijheid! Vrijheid is: voor niemand bang zijn,
voor niemand niet!
En je bent naar die klootzak toegegaan.

En die haalde toen uit.

Jan, waarom zijn we 's ochtends niet gaan fietsen?
Ik had je nodig...
We hebben kerels zoals jij nodig, Jan ...



verschenen op:

De voetbalsupporter (1996)
Nu en dan - 4cd box (1998)